Logo StaalSupport
Powered by Bouwen met Staal

'Uw hulp bij ontwerpen en bouwen met staal'

'Uw hulp bij ontwerpen en bouwen met staal'

 

Vraag en antwoord


Vraag:

In een staalconstructie met geïntegreerde liggers en kanaalplaten worden de kanaalplaten om logistieke redenen eerst aan één zijde op de liggers geplaatst voordat het andere veld (korte tijd later) wordt volgelegd. Het verdraaien van de stalen ligger wordt gedeeltelijk voorkomen door de horizontale wrijvingskracht tussen staal en beton. Hoe groot is de wrijvingscoëfficiënt μ tussen staal en beton waarop minimaal mag worden gerekend?


 


Antwoord:

De Nederlandse normen geven geen enkele aanwijzing voor de gevraagde minimale wrijvingscoëfficiënt. De Duitse DIN 18800 (Stahlbouten. Teil 1. Bemessung und Konstruktion, 1981) hanteert in art. 5.4.2 een waarde μ = 0,3. Uitgaande van een veiligheidsmarge van 1,5 geeft dit een effectieve waarde van μ = 0,2. Volgens de Duitse norm mag er dus op worden gerekend dat 20% van de verticale oplegkracht via wrijving in het contactvlak tussen staal en beton kan worden overgedragen. Wanneer er een oplegmateriaal wordt toegepast, zoals vilt of rubber, moet echter bij de leverancier hiervan worden nagegaan op welke waarde van de wrijvingscoëfficiënt mag worden gerekend.
Opgemerkt wordt dat het in Nederland niet gebruikelijk is om in de gebruiksfase op wrijving te dimensioneren vanwege de constructieprincipes van taaiheid en incasseringsvermogen. Bovendien is de contactdruk lang niet altijd permanent aanwezig. Rekenen op wrijving is gebruikelijk bij voorgespannen constructies zoals voorspanbouten. 


Deze vraag is eerder verschenen in de rubriek Vraag & Antwoord in Bouwen met Staal 149 (augustus 1999).


Mede mogelijk gemaakt door:
  • Louis Braillelaan 80
  • 2719 EK Zoetermeer
  • Tel: +31(0)88 353 12 12